lesidee, groep-3, groep-4, groep-5, juf-anke


juf-anke, lesidee

leren-lezen, groep 3, juf-anke


Taaltraining, auditieve training en woordenschat

Op deze pagina vind je informatie, spelletjes en activiteiten om aan de taalontwikkeling van kinderen te werken. Hierbij komen taaltraining, auditieve training en woordenschat aan bod.

Vraagwoorden

In deze download vind je kaartjes met daarop vraagwoorden. Met deze kaartjes oefenen de kinderen spelenderwijs het maken van goed gebouwde zinnen en wordt het taalgevoel gestimuleerd. Elk vraagwoord heeft zijn eigen kleur, passend bij de kleurengrammatica van De bovenkamer.

--> Download de kaartjes met vraagwoorden

De Gorgels - Taalspelletjes

Vind jij de Gorgels ook zo leuk? Of heb je er nog nooit van gehoord? Dan moet je echt het gelijknamige boek van Jochem Myjer eens (voor)lezen. Dat is zo mooi! En heel geschikt voor de middenbouwgroepen. Uitgeverij Zwijsen bracht bij dit grappige verhaal een koffer met taalspelletjes uit. Leuk voor op school, maar ook zeker voor thuis.

De koffer bevat zeven taalspelletjes die je alleen of samen kunt spelen. Zo ben je spelenderwijs bezig met taal. De kinderen maken nieuwe woorden door letters van een bestaand woord te gebruiken, zetten een klinker op een lege plek in een woord en kijken of er een woord ontstaat, bedenken woorden met een aangegeven klinker of medeklinker, maken zinnen met een aangegeven woord, zoeken woorden in een woordzoeker, spelen galgje en maken een woordslang.
De spelletjes hebben verschillende niveaus, zodat ook kinderen van verschillende leeftijden ze samen kunnen spelen. Elk spel staat op een kaart waarop met een uitwisbare stift geschreven wordt. Na de oefening kunnen de antwoorden weggewist worden en kan de kaart opnieuw gebruikt worden. Voor elke speler (twee spelers) is er een kaart. Op de scorekaart wordt bijgehouden hoeveel punten bij elk spel verdiend zijn.

Wat ik leuk vind aan dit spel is dat er een kleurendobbelsteen bij zit. Voor elk spel wordt met de dobbelsteen gegooid en de kleur bepaalt hoe de oefening eruit gaat zien. Met welk woord een zin gemaakt gaat worden, met welke klinker woorden bedacht moeten worden of welke woorden in de woordzoeker gezocht moeten worden. Door deze leuke toevoeging kun je het spel vaak spelen, zonder dat je meteen in herhaling valt. Dat houdt het leuk én spannend!

Wil je meer weten over dit spel? Kijk dan eens op de site van Zwijsen.

Woordenschat

De woordenschat van de kinderen in je groep blijkt niet zo groot. De uitslag op een toets valt wat tegen? Wat nu? Heb je weleens gehoord van de aanpak Met woorden in de weer? Op een van de scholen waar ik gewerkt heb, werkten we hiermee. Een interessante aanpak, waar een goede theorie achter zit. Door deze aanpak bleven woorden bij kinderen beter hangen en kregen ze een betekenis. Hier leg ik uit hoe deze aanpak werkt.

Stap 1
Neem de methodes bij de hand die je in de klas gebruikt, bijvoorbeeld de methode voor het aanvankelijk lezen, de taalmethode, de rekenmethode, de methodes voor aardrijkskunde, biologie, verkeer, geschiedenis enzovoorts.
Bekijk de blokken die nu aan bod komen/ de komende periode aan bod gaan komen en zoek woorden waarvan je denkt dat de kinderen ze nog niet (goed) kennen. Schrijf deze woorden op. Kijk of je bij elk woord meerdere woorden kunt vinden die met dit woord te maken hebben. Staan er geen woorden in de methode, zoek er dan zelf 2 of 3 woorden bij. Het is namelijk zinvoller om 3 of 4 woorden, die met elkaar te maken hebben, geclusterd aan te bieden, dan één woord alleen. 
Het zoeken naar woorden in de rekenmethode is misschien wat lastiger. Hierbij kun je denken aan woorden als 'hoeveelheid', 'splitsen', 'verdelen', 'de helft', 'het dubbele'...

Tip: In de methode Taal in Beeld zitten woordenschatlessen. Bij de herhalingslessen staan alle woorden die in een blok behandeld zijn overzichtelijk onder elkaar in de handleiding. Kijk hier dus en zoek hier de woorden uit die je lastig vindt voor je groep.

Stap 2
Je hebt nu een aantal woorden opgeschreven en geclusterd, dus 3 of 4 woorden bij elkaar, eventueel staan hier woorden bij die niet in de methode staan maar wel met het onderwerp te maken hebben. Schrijf de lidwoorden voor het woord en zoek in een juniorwoordenboek de precieze betekenis van elk woord op.
Bepaal nu in welke vorm deze woordclusters het best kunnen verschijnen. Dit kan in een parachute zijn, in een trap, een kast of een woordweb. Dat ziet er als volgt uit: 

Parachute
De parachute geeft een hiërarchische relatie weer. Bij een parachute kun je altijd zeggen ........ is .........
Voorbeeld: Het woord “het seizoen” hangt boven aan de parachute. Daaronder hangen de herfst, de winter, de lente en de zomer. Je kunt zeggen: herfst is een seizoen

Woordtrap
Een trap laat een proces of ontwikkeling zien: groot, groter, grootst – dochter, moeder, oma
Woordkast
In een woordkast vind je tegenstellingen: nacht – dag, groot – klein, beleefd - onbeleefd, ruw - glad.
Woordspin
Wanneer het cluster in geen van bovenstaande vormen te plaatsen is, komt het cluster in een spin terecht. Hierbij staat één woord centraal in het midden en de andere woorden hangen er omheen. 

Stap 3
Typ of schrijf de woorden groot uit. Zoek een plekje in de klas voor de woordmuur. Een prikbord of een lege wand. Ikzelf hang hier een aantal grote vellen gekleurd papier op. Hier hang ik vervolgens de uitgetypte en geprinte woorden op, in een parachute, kast, trap of woordweb. Zorg voor een plaatje bij elk woord of een uitgeschreven/getypte betekenis.

Stap 4
Bied de woorden aan. Vraag nooit aan kinderen 'wie weet wat....... betekent?' Het kan zijn dat een kind niet meteen de goede betekenis geeft. Andere kinderen onthouden het antwoord van dit kind dan wel. Vertel het dus meteen zelf! 
Kies één woordcluster uit en bied het aan (5 minuten). Bedenk een leuke manier om dit te doen. Speel een kort toneelstukje, speel een verslaggever, doe alsof u op een bepaalde plek bent etc. Leg in het stukje dat u vertelt de woorden van het cluster duidelijk uit. Herhaal de woorden vaak en geef de betekenis. Hang de woorden in het cluster op de woordmuur. Laat de woorden hangen tot de kinderen ze kennen. Hang niet meer dan 6 a 7 clusters op.

Stap 5
Herhaling. Speel gedurende de week spelletjes met de woorden. Dit heet consolideren, ofwel het inslijpen van de woorden. Begin passief, daarna actief.

Tips voor consolideerspelletjes:

De koning
Eén kind is de koning of koningin. De koning moet een belangrijke brief schrijven, maar hij is een woord vergeten! De kinderen moeten de koning helpen dit woord te vinden, maar zij maken het de koning niet te gemakkelijk. De koning moet het woord raden. Het woord hangt als een plaatje of met tekst op de kroon van de koning. De koning kan het woord zelf niet zien, de kinderen in de klas wel. De kinderen vertellen iets over het woord, ze mogen het woord zelf niet gebruiken. Zo probeert de koning erachter te komen over welk woord het gaat.

Alle vogels vliegen
De leerkracht vertelt iets over een woord van de woordmuur, bijv. "Met een bijl kun je schrijven"! Dit is grote onzin. De kinderen blijven zitten. Wanneer de leerkracht iets vertelt wat wel waar is, zoals "Alle vogels vliegen", gaan de kinderen staan en wapperen ze met de armen.

De detective
Eén kind gaat naar de gang en krijgt een woord van de woordmuur. Het kind gaat terug naar de klas. De klas mag 10 vragen stellen die het kind met ja of nee kan beantwoorden, om erachter te komen welk woord het kind in gedachten heeft. De klas moet goede vragen stellen.

De bom
Nodig: een bom
Alle kinderen hebben een woord van de woordmuur in hun hoofd. De bom gaat door de klas. Wanneer je de bom hebt, mag je je woord zeggen. Als de bom net bij jou af gaat, ben je af.
Variatie: één kind noemt een woord, het volgende kind noemt de betekenis én een nieuw woord, het volgende kind noemt de betekenis van dit woord én een nieuw woord en zo verder...

Woordstukjes
De leerkracht noemt een stuk van een woord van de woordmuur, bijv. li-... hij gooit de bal naar een kind. Dit kind noemt het ontbrekende stuk: -bel. Nu mag dit kind het eerste stuk van een woord noemen en de bal naar een volgend kind rollen of gooien. Gebruik een zachte bal!

Raadsels
De leerkracht geeft raadsels over woorden van de woordmuur.

Ren je rot
Er hangen verschillende woorden (3 of 4) in de speelzaal/buiten. De leerkracht vertelt iets over één van deze woorden. De kinderen rennen naar het woord waar het over gaat.
Bijvoorbeeld de woorden zijn: herfst, winter, lente, zomer. De leerkracht vertelt:
- het sneeuwt buiten
- ik lig op het strand
- lammetjes
- kastanje

Vliegenmepper
Neem een groot, wit laken of een groot stuk behang. Teken hierop een heleboel insecten, bijv. allemaal kevers. Schrijf in elk insect een woord dat aangeboden is en nog geconsolideerd moet worden. Je kunt ook kaartjes met daarop woorden in de insecten leggen, zodat je dit spel later ook weer met andere woorden kunt gebruiken.
Leg het laken op de grond in de klas of gang. Nu kunnen de kinderen hier in 3-tallen een spel mee gaan spelen.
Eén kind noemt een omschrijving van één van de woorden. De andere 2 kinderen hebben beiden een vliegenmepper in de hand en zoeken zo snel mogelijk het woord dat bij de omschrijving hoort. Ze meppen hierop. Het kind dat het eerst mept, heeft een insect gewonnen. Maak hiervoor kleine kaartjes met insecten erop die je gelamineerd hebt.


Meer informatie over Met woorden in de weer? Kijk eens op www.metwoordenindeweer.com. Met woorden in de weer is een aanpak die werkt volgens de viertakt: 

voorbewerken
semantiseren
consolideren
controleren

Met woorden in de weer is ontwikkeld door Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft. Deze aanpak besteedt wekelijks veel aandacht aan de woordenschat van kinderen, op een leuke en effectieve manier. Voor meer informatie en veel meer leuke woordenschatspelletjes is er een cursus.
Wanneer u in de klas al met Met woorden in de weer werkt, staan hieronder enkele woordclusters voor groep 3 die u kunt gebruiken.

Woordclusters voor groep 3, per vakgebied

Veilig Leren Lezen
het water, de sloot, de rivier, het kanaal (rivier komt voor in het verhaal van kern 1)
de boom, de twijg, de bast, de kruin, de wortels (bos en tak, kern 4)
de woning, de hut, de villa, de boerderij, het rijtjeshuis (hut, kern 4)
het gereedschap, de bijl, de beitel, de tang (bijl, kern 5)
het hout, de plank, de stok, de balk (hout, kern 5)
het hout, het metaal, het plastic
de riem, de gesp, het leer (riem, kern 5)
het monster, de griezel, griezelig (verhaal kern 2)
de sok, de kous, de kniekous, de panty (sok, kern 1)
de pen, de vulling, de inkt (pen, kern 1)
de pen, de vulpen, de balpen, de fijnschrijver (pen, kern 1)
het opbergmateriaal, de doos, de mand, de bak (doos, kern 3)
de zeep, het waspoeder, de shampoo, de vloeibare zeep (zeep, kern 3)
de geit, de sik, de hoorn, het zoogdier (geit, kern 6)
de pauw, pronken, sierlijk (pauw, kern 6)
de uil, de braakbal, de prooi, de roofvogel (uil, kern 6)

Rekenen
de plattegrond, de bouwtekening, nabouwen
splitsen, verdelen, groepjes maken
tellen, het getal, het cijfer, de hoeveelheid
het rekenmateriaal: het fiche, het rekenrek, de liniaal
de dobbelsteen, de pion, het gezelschapsspel

Sinterklaas
de intocht, de haven, de burgemeester, de begroeting
de verrassing, de surprise, verrassen
de plattegrond, de route, de routebeschrijving
de pepernoten, het deeg, kneden, het recept
de stoomboot, het roer, het anker, de kombuis
de open haard, de schoorsteen, het roet, de schouw
de open haard, de verwarming, de kachel

Kinderboekenweek
de bibliotheek, de lenerspas, het abonnement
de kinderboekenweek, de jury, het bekroonde boek
de zilveren griffel, de gouden griffel, het zilveren penseel, het gouden penseel
de illustratie, de tekenaar, de kaft
de rug, de kaft, de titel
de schrijver, de drukker, de uitgever

Verkeer
de tekens: het verkeerslicht, het verkeersbord, de markering
het verkeer: de voetganger, de automobilist, de fietser
oversteken, uitkijken, afslaan
veilig, onveilig
het uniform, de agent, de bekeuring

Creatieve vakken
de kleuren, de koele kleuren, de warme kleuren, de neutrale kleuren
schilderen, het penseel, mengen

Taaltraining

Activiteiten:

Praatplaat
Zoek een praatplaat of grote illustratie uit een boek. Laat het kind hierover vertellen. Laat het kind zinnen maken. Schrijf de zinnen met een juiste zinsbouw op. Deze activiteit kan ook met een grotere groep. Stel de kinderen dan vragen over de praatplaat en laat de kinderen zinnen afmaken. Hier bestaan kant- en klare activiteiten voor, bijv. uit Piramide.

Color Cards
Dit is een bestaand materiaal. Hierbij horen verschillende setjes kaarten die een verhaal vertellen. De bedoeling is dat het kind de kaarten op een voor hem goede volgorde legt en verwoordt wat er gebeurt. Ook hierbij opschrijven wat het kind vertelt. Color Cards is ingedeeld in verschillende categorieën, bijvoorbeeld Problems en Sequences.

DGM-methode
De DGM methode is een methode waarbij je het kind vragen stelt op verschillende denkniveaus. Mogelijke vragen staan in deze methode. Je gaat bijvoorbeeld samen met het kind thee zetten en vraagt:
- zoek iets waarmee je kunt roeren...?
- pak een grote en kleine lepel: wat is het verschil tussen deze twee lepels?
- een pot voor de thee heet een theepot, een lepel voor de thee heet een .............?
- wat gebeurt er als het water gaat koken?
- wat gebeurt er als je suiker in de thee doet?
- thee kun je drinken. Noem andere dranken......?

Und dann?
Und dann is ook weer een materiaal met kaartjes die een verhaal vertellen. De kaartjes worden op de juiste volgorde gelegd (door u of het kind). Dan komt er een ? Wat gebeurt er nu? De afloop van het verhaal ontbreekt. Het kind moet nu verwoorden wat er zou kunnen gebeuren en waarom het kind dat denkt.

Praatboeken
In de praatboeken van van der Zee staan allerlei oefeningen om de taalontwikkeling te stimuleren. De praatboeken hebben een thema.

Van Uden (methode)
Bij deze aanpak gaat het erom dat u met het kind praat over iets uit de belevingswereld van het kind. Wanneer een kind weinig praat en taalactiviteiten moeilijk vindt, zoekt u iet waar het kind wel interesse in heeft. Het kind is bijv. in het weekend naar een pretpark geweest. Vraag hier op door. Zorg ervoor dat het kind de gebeurtenis als het ware opnieuw beleeft: wat zag je in het pretpark? Waar heb je in gezeten? Met wie was je? Het kind is sneller betrokken bij iets uit zijn eigen belevingswereld en zal daardoor welllicht meer vertellen.

Woordclusters
Maak met de leerling een spin over een woord, bijv. lente, bloemen, ziek zijn enz. Schrijf de spin op, zoek plaatjes bij de woorden en laat het kind bij elk woord een zin maken. Geef het kind ook de juiste betekenins.
Later kun je alle woordclusters gebruiken voor spelletjes (zie woordenschat).

Er opuit!
Maak een wandeling door het dorp / de wijk. Besteed hierbij aandacht aan één onderwerp, bijv. het weer, verkeer, herfst, winter, winkels. Maak foto's van de dingen die je onderweg tegenkomt en met het thema te maken hebben.
Laat het kind terug op school navertellen wat hij gezien heeft. In een volgende les praat je met het kind over de foto's en laat je het kind bij elke foto een zin bedenken. Ook worden de woorden die het kind nog niet kende aangeleerd: klappen, stappen, 10x opzeggen enz. Zorg ervoor dat het kind veel praat over wat het heeft beleefd.